Groep 4 denkt na over sim en slimmer, over werken, samenwerken en vrienden. De kinderen oefenen in de bewegingen van luisteren en vragen stellen.
Ik vertel de fabel van de Beer en het Varkentje. De beer geniet van de zomer en het varkentje werkt hard aan zijn wintervoorraad. Ik laat het einde van het verhaal open en stel een vraag over hoe het afloopt.
En toen zei de beer tegen het varkentje?
“Zullen we een appeltje eten? Gaan we samen trouwen? Bedankt, omdat het beertje heeft geholpen. Kom je volgende week weer langs? Gaan we volgend jaar weer van je appels eten?…”
Oefenen in vragen stellen.
We doen een rondvraag in de kring waarbij de kinderen afwisselend varken en beer zijn en een vraag stellen aal elkaar.
“Kom je volgende week ook? Mag ik je opeten? Heb je kinderen? Mag ik bij je eten varken? Hoe oud ben je? Kan ik nog wat voor je doen? Mag ik altijd bij je komen eten? Gaan we volgende keer naar het restaurant? Gaan we samen wonen? Gaan we buiten spelen? Gaan we morgen blaadjes zoeken? Mag ik altijd bij je slapen? Mag ik bij je logeren? Zullen we beste vrienden zijn?”
Wat doet de beer in de zomer?
“Vissen vangen en vissen eten. Hij wou hem helpen en hij ging nadenken of hij hem wou opeten. Toen de winter klaar was ging de beer naar een boom.”
Wat doet het varken in de zomer?
“Het varken wou water pakken uit de sloot. Hij verzamelt en bewaart voor de winter. Het varken ging de hele zomer dingen verzamelen voor de winter.”
Wie is slimmer het varken of de beer?
“Het varken. De beer is slimmer, Hij ging in de zomer gewoon eten. En het varkentje ging in de winter zijn eten eten. Het biggetje is heel slim, want hij ging een bunker maken voor de winter. Het big is slimmer want hij heeft eten en een bunker. Allebei zijn ze het slimst. Het varken want verzamelt voedsel voor de winter. Het varken want hij zegt dat de beer eerst voor hem moet werken. Het varken is niet slim want hij ging bijna zinken. Ze zijn allebei slim. De beer is wel slim want hij kan zwemmen. De beer is wel slim omdat hij het varken ging helpen. Hij is niet slim want hij at een appel met een worm en daar krijg je buikpijn van. Het varken is niet slim , want dan gaat zijn eten op. Het varken is slimmer omdat hij de beer vraagt om hout te hakken.”
Wie heeft een leuker leven?
“De beer heeft een leuker leven omdat hij ging werken voor het varken, voor eten voor een fijn leven. Dan kan je gewoon samenleven. Nee in vind van niet, ik wil liever niet voor iemand werken. Soms doe ik wel iets voor mijn tante bijvoorbeeld kleding opvouwen. Het is fijn als iemand voor je werkt want hij helpt je. De big heeft het leukste leven want hij heeft de beer als vriend. De beer heeft andere dieren. Nee dat klopt niet, er zijn geen andere dieren. Dat kan je gewoon niet weten want daar gaat het verhaal niet over. De beer heeft het beloofd. Ik heb gehoord dat de beer eenzaam is, omdat hij andere dieren opeet.”
Wie zou jij het liefst zijn?
“De big omdat hij slimmer is.”
Wie wil jij het liefst als vriend? Oefening in luisteren.
We doen een draaipraatje; vraag aan je buurman wie wil je het liefst als vriend? En waarom? De kinderen vertellen in de kring om beurten wat hun buurman heeft gezegd. Dat blijk nog een klus te zijn om dat te onthouden.
“De beer omdat hij sterker en liever is. De beer omdat hij sneller en slimmer is? De beer is liever omdat hij het netjes ging vragen”
Filosofieles ontworpen in opdracht van Stichting Rotterdam Vakmanstad In samenwerking met Mirjam Poolster
Er ligt een blauwe lap in het midden van de kring, de kleuters die binnenkomen vragen wat het is. “waarom ligt het daar?..Het verhaal begint met een ongeduldige moedereend. Haar eitjes komen een voor een uit. Het zijn zachte, gele, piepende kuikentjes. De kleuters voelden aan de zachte moedereend, het zakje met donzige veertjes. Een groot ei blijft gesloten. Het duurt lang en dan gaat het open. Moeder een kijkt …en wat zie ze, wat komt er uit dat ei???

















“Het is een pruik met een hoofd. een sjaal , het is zacht. het is van plastic. Nee het is een zacht dekentje. We zijn op de boerderij geweest en daar werden schapen geschoren. Het is van een schaapje. De rode is van stof. De witte is van een schaap. De rode is wel van een schaap. het is gekleurd door zuurstok. Die oranje is niet van een schaap. Er zijn geen oranje schapen maar het is wel wol. Het is geverfde wol van een schaap. Nee het is van een rood paard, het moet uit de dierentuin komen.” 
Ze vraagt aan de circusdirecteur of ze erbij mag. De circusdirecteur wil Roosje er niet bij.
We verkleden een kind als reuzenschaap als alle kleuters slapen onder hun stoel.

Kan je ook thuis vakantie hebben?





